Categorie: Algemeen (geen categorie)
-
AuteurBerichten
-
14 november 2002 om 07:57 ReactieR. Rischen, huisarts
Mogen draagbare bloedglucosemeters gebruikt worden voor de diagnostiek van diabetes mellitus en zijn er verschillen in de afkapwaarden tussen metingen verricht met een bloedglucosemeter en metingen verricht in een laboratorium?
14 november 2002 om 08:19 ReactieDISCOURSEBeste heer Rischen,
In het boek ‘protocollaire diabeteszorg’ hebben we uitdrukkelijk gekozen voor een nuchtere veneuze plasmaglucosewaarde als diagnosticum voor diabetes mellitus. Hierin wijken we niet af van de NHG-standaard. De NHG-standaard zegt over de diagnostiek van diabetes mellitus oa het volgende:
‘De diagnose diabetes mellitus mag pas worden gesteld nadat het vermoeden daarop ontstaan door het vinden van een verhoogde waarde is bevestigd door een nuchtere bepaling enkele dagen later. De huisarts zij erop bedacht dat factoren als stress en infectieziekten de bloedglucosespiegel tijdelijk kunnen doen stijgen.
Er zijn twee methoden om glucosespiegels te bepalen: capillair en veneus. De meeste, maar lang niet alle draagbare glucosemeters die gebruikt worden in de huisartspraktijk en waarbij bloed verkregen wordt door middel van een vingerprik, zijn gekalibreerd op bepaling van de glucosewaarde in capillair volbloed. Geadviseerd wordt terzake te informeren bij de fabrikant. Draagbare meters hebben, zelfs indien zij regelmatig geijkt worden, een meetfout van 10 tot 15%, in verband waarmee wordt geadviseerd bij marginaal afwijkende waarden alsnog een bepaling in het laboratorium te laten verrichten.
Laboratoria bepalen vaak de glucosespiegel in veneus plasma; daarvoor gelden nuchter hogere referentiewaarden. Bij onzekerheid over de gebruikte methode is het raadzaam het laboratorium te raadplegen.’Referentiewaarden voor het stellen van de diagnose diabetes mellitus en gestoord nuchter glucose in mmol/l:
CAPILLAIR VOLBLOED
Glucose nuchter
– kleiner dan 5,6: normaal nuchter glucose
– tussen 5,6 en 6,0: gestoord nuchter glucose
– groter dan 6,0: diagnose diabetes mellitus
Glucose niet-nuchter
– kleiner dan 7,0: normaal nuchter glucose
– groter dan 11,0: diagnose diabetes mellitusVENEUS PLASMA
Glucose nuchter
– kleiner dan 6,1: normaal nuchter glucose
– tussen 6,1 en 6,9: gestoord nuchter glucose
– groter dan 6,9: diagnose diabetes mellitus
Glucose niet-nuchter
– kleiner dan 7,8: normaal nuchter glucose
– groter dan 11,0: diagnose diabetes mellitusEr is dus wel degelijk een verschil tussen de referentiewaarden van capillair volbloed en veneus plasma. Dit heeft ook een reden: in volbloed zitten bloedcellen. Glucose wordt opgelost in het waterige deel van het bloed. Een glucosemeting in volbloed wordt dus gemeten in het waterige deel, maar uitgedrukt in de concentratie volbloed (dit is dus inclusief het volume bloedcellen). In plasma zitten geen bloedcellen meer. Het volume wordt dus kleiner waardoor een hogere concentratie glucose gemeten wordt. Plasma bestaat voor 95% uit water en volbloed uit 84% water, dus meet het lab in 1 ml plasma 95:84 maal de glucoseconcentratie in volbloed. Het verschil hangt af van de hematocriet en is gemiddeld 12-15%.
Van de bovenstaande referentiewaarden wordt ook niet afgeweken door de laboratoria. Bij een nuchtere waarden van het veneus plasmaglucose die groter of gelijk is aan 7 mag de diagnose pas gesteld worden.
De standaard doet geen uitspraken over wat een marginaal afwijkende waarde is bij een capillair volbloed meting. Wij zijn van mening dat de draagbare meters alleen gebruikt mogen worden als indicator voor patiënten die mogelijk een verhoogde glucose hebben en als evaluatie-instrument voor een eventuele behandeling of zelfcontrole. Dit omdat draagbare meters een grote variatie hebben. Uitgaande van een meetfout van 15% (bij goed geijkte meters) betekent dat er tussen 2 meters een verschil van 30% mag bestaan. Dus huisarts 1 kan bij een patiënt een glucose van 7 mmol/l meten terwijl dezelfde patiënt bij huisarts 2 een glucose van 4,9 mmol/l heeft. Dit is onacceptabel voor de diagnostiek. Daarom stellen we het volgende voor:
Uitgaande van een geaccepteerde meetfout van plus/min 15% van bestaande bloedglucosemeters, betekent dit dat bij screening van patiënten op het vóórkomen van diabetes mellitus de afkapwaarden komen te liggen bij 4,7 mmol/l nuchter en 6,6 mmol/l niet-nuchter. Dus bij een
– Nuchtere glucose uit vingerprik (capillair volbloed) 4,7 mmol/l, of
– Niet-nuchter glucose uit vingerprik (capillair volbloed) 6,6 mmol/l
dient (nuchter!) herhaald te worden in het klinisch chemisch laboratorium, welke dan een glucose moet bepalen in veneus plasma. Een waarde van 7,0 mmol/l is dan bepalend voor diabetes mellitus, terwijl bij glucosewaarden tussen 6,1-6,9 sprake is van een gestoord nuchter glucose.
Maar nogmaals, bloedglucosemeters zijn NIET geschikt voor de diagnostiek van diabetes.Met deze verscherping van het beleid hebben we getracht aan te sluiten op de dagelijkse praktijk (waarin veel draagbare meters gebruikt worden), maar hebben wel de grenzen aangegeven wanneer goedgeijkte draagbare meters onbetrouwbare waarden kunnen geven en dus een verwijzing naar een laboratorium geïndiceerd is. Capillaire metingen zijn natuurlijk wel geschikt om een behandeling te evalueren (bv bij insulinetherapie).
Met vriendelijke groet,
S.T. Houweling, artsonderzoeker
N. Kleefstra, artsonderzoeker
K. Miedema, klinisch chemicus -
AuteurBerichten